De jongen en de zee
De jongen loopt over het strand, gelukkig, in zijn element. Zijn voeten zijn gewend aan het hete zand, het deert hem niet zolang hij maar beweegt. Niet te lang stil blijven staan, dan is er niets aan de hand. Of het moet op het natte gedeelte langs de vloedlijn zijn. Daar kan je op je gemak blijven staan. En daar liggen de schatten waarnaar hij op zoek is.
Zojuist lag hij nog in zee, met zijn vriendinnetje en haar zus. Lekker hoor, een beetje dobberen, maar dan eruit en aan de wandel. Zijn dagbesteding ziet er heel anders uit dan die van de meiden. Komen straks uit zee, afdrogen en dan maar liggen bakken. Nee, dat is niets voor hem, deze jongen gaat op onderzoek uit. Er is altijd zoveel moois te vinden aan het strand.
Zijn speurende blik is op de vloedlijn gericht, waar alles ligt wat de zee niet meer hoeft.
Kijk, daar heb je de eerste schat al! Nauwelijks te onderscheiden van alle stenen die daar liggen, het karkas van een stekelige zeewierkrab. Wonderlijk hoe dat er uit ziet, met zijn scherpe uitstekende punten langs de hele rondte van zijn lichaam. En die kleuren, variërend van creme naar licht roze, mooi versterkt door het kleine laagje zeewater en zon die daar zijn stralen op gooit.
Die gaat alvast mee in de zwembroekzak. Al is dat niet heel comfortabel, met bijna 20 van die venijnige prikkers rondom zijn lichaam. Die zo nu en dan tijdens zijn verdere tocht flink zijn bovenbeen weten te bewerken. Maar dat neemt de jongen voor lief.
En verder gaat de ontdekkingstocht weer, op zoek naar al het moois datde zee op de vloedlijn heeft achter gelaten. Ah, kijk nou, een paar ‘gewone’ schelpen, de Shell-schelp. Die zie je niet veel op Corfu. Wel andere buitennissige soorten, maar die vind je hier dan weer niet. Toch maar meenemen, altijd leuk als kadootje voor zijn meisje.
Zijn blik wordt getrokken door een viertal knappe jongedames in bikini, die gezamenlijk een reuzen slak van zand bouwen. Mooi versierd met witte steentjes en wat spoelhout, knap gemaakt. Leuk hoor, maar hij is niet op zoek naar vrouwelijk schoon, noch naar een slak, al of niet van zand. Hij is op een missie.
De jongen vervolgt zuidwaarts zijn weg, richting het uiterste punt van Chalikounas. Daar verloopt het strand in rotsige ondergrond en loopt uit in een rotsformatie in het water. Erachter ligt het kanaal dat het Korrisonmeer met de zee verbindt. Vreemd fenomeen vindt hij dat, een zoetwatermeer dat rechtstreeks in verbinding staat met de zee. Maar blijkbaar is het geen probleem, getuige de uitbundige vegetatie in en om het meer. Daar komt bij, het meer wordt jaarlijks bezocht door honderden flamingo’s, die niet van honger lijken om te komen.
Het gaat hem te ver om op blote voeten de harde scherpe rotsen te betreden en de terugtocht met bloedende voeten te aanvaarden. Dus besluit hij om door de duinen weer terug naar de meiden te lopen. Misschien komt hij daar nog wel een slang tegen, of ander interessant kruipend gedierte. Niet veel mensen lopen door de duinen, dus het kan zomaar een mooie habitat voor de wat schuwe slangen zijn.
Maar helaas, geen slang te bekennen, wel heel veel van die gemeen scherpe klittenbolletjes in zijn voetzolen, wat niet prettig loopt. Na een halve kilometer heeft hij genoeg van de vele stekels in zijn voeten en besluit hij maar weer terug naar het strand te lopen. De duinen zijn prachtig begroeid, maar om het hele eind speldenpunten uit zijn voeten te moeten pulken, dat trekt hem niet.
Eenmaal weer met het verse zeealg tussen zijn tenen en kleine golfjes over zijn voeten loopt het toch wel stukken comfortabeler. En er is meer te vinden aan de waterlijn. Kijk daar eens wat een perfect plat geslepen steen met volmaakt ronde vorm ter grootte van een oude zilveren rijksdaalder! Hoe lang zal het water er over gedaan hebben om het ruwe product dat deze steen ooit was in deze ideale vorm te krijgen? Één jaar, duizend jaar? Hij heeft geen idee, maar wil het wel graag weten.
Iets verderop wordt zijn blik getrokken door een oranje drijver van een visnet, misschien wel losgeraakt tijdens een woedende storm. Jammer dat er kunststof in de natuur komt, maar het verweerde oranje-geel is zo natuurlijk van kleur dat het ding op een perzik lijkt. Dit is een prachtig kunstwerk, denkt de jongen.
Hij kijkt naar de blauwe watermassa die hiervoor verantwoordelijk is. Nu zo vriendelijk en gastvrij, uitnodigend om er verkoeling en rust in te zoeken. Maar soms ook zo’n verwoestende, niets ontziende kracht, in staat om de grootste schepen ten onder te laten gaan, gebouwen in te laten storten, laat staan nietige mensen te verzwelgen.
Starend naar de glinsterende einder moet hij plotseling denken aan het liedje Kraaien, van André Manuel. Hij zingt over de dag van zijn begrafenis, die hij zich heel anders voorstelt dan de gemiddelde Nederlander. Het liefst zou hij zien dat, op zijn laatste avond op dit ondermaanse, zijn kist in de kroeg op de bar staat terwijl zijn vrienden een joint laten rondgaan, nog een biertje nemen en dan in het holst van de nacht, met kist en al, naar de zee rijden. Het mooiste gedeelte van het liedje gaat, nadat ze daar gearriveerd zijn, zo:
Zet me rechtop in het zand
Veeg het vuil van m′n gezicht
Zing de maan nog eenmaal toe
Tot aan het eerste ochtendlicht
Ga wandelen op het strand
Gooi wat schelpen in m′n schoot
Verzamel al het spoelhout
En bouw een kleine boot
En als dan ’s avonds heel die zon
In die bak met water dooft
Duw me dan de zee op
Zoals me is beloofd
Maak allemaal een fakkel
Steek het bootje in de brand
Ik zal m′n lied nog eenmaal zingen
Jullie dansen op het strand
Als indianen
Als indianen…
De jongen krijgt er bijna tranen van in zijn ogen, zo mooi vindt hij dat. Dood is niet een onderwerp waaraan hij dagelijks denkt, al is het een onvermijdelijk iets. Want eens overkomt het ons allemaal. Maar hoe gaan we er dan uit?
Netjes en naar algemeen gebruik, zoals voorgeschreven door de begrafenisondernemer, die daarna zijn nieuwe auto kan bestellen? Hij walgt van de commercie, het hele opgeklopte gebeuren. De gelakte kisten met koperen handvatten en zacht fluwelen bekleding, de koffie met cake na afloop en de hele tranentrekkerij die er nu eenmaal bij hoort.
Wat hem helemaal de gordijnen injaagt, is het prijskaartje dat later bij de nabestanden op de mat ploft. Beginnend bij zesduizend euro voor de meest uitgeklede versie van een begrafenis, tot nog astronomischer bedragen. Hij begrijpt daar helemaal niets van.
Nee, geef mij maar aan de haaien, is zijn standpunt. Maar de kans op een afscheid zoals zo mooi bezongen door André Manuel, is minimaal, gebiedt de werkelijkheid.
Onwillekeurig denkt de jongen terug aan zijn verjaardag, enkele weken geleden alweer. De dag dat hij 65 werd.